Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB1638

Datum uitspraak2001-05-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/204509-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer : 16/204509-00 Datum uitspraak : 15 mei 2001 Tegenspraak Raadsman: mr. drs. E. Olof G/T: Nee V O N N I S van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [Verdachte] Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2001. 1. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. 2. De geldigheid van de dagvaarding Voorzover de raadsman heeft bedoeld te stellen dat de tenlastelegging vaag is en door het door elkaar gebruiken van de begrippen vertrouwelijkheid en geheimhoudingsplicht niet voldoet aan de eisen die art. 261 van het Wetboek van Strafvordering stelt, verwerpt de rechtbank deze stelling aangezien de tenlastelegging geheel voldoet aan de eisen die genoemd artikel daaraan stelt. De dagvaarding is dus geldig. 3. De ontvankelijkheid van de officier van justitie De raadsman heeft ter zitting ook nog als verweer gevoerd dat om de hiervoor onder 2 weergegeven stelling omtrent vaagheid en het door elkaar gebruiken van de genoemde begrippen, de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank verwerpt dit verweer omdat een dergelijk verweer geen steun vindt in het recht. De raadsman heeft voorts gesteld dat sprake is geweest van een ongelijke toegang tot het openbaar ministerie, waarbij de gemeente in haar hoedanigheid als aangever beter toegang heeft gekregen dan de verdachte. Deze ongelijkheid in behandeling dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie aldus de raadsman. De rechtbank overweegt hieromtrent dat, voor zover al sprake zou zijn van een dergelijke ongelijke toegang bij het openbaar ministerie, dit niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie aangezien deze stelling evenmin steun vindt in het recht. 4. De bewijsbeslissing Hoewel de verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven welbewust de op de stukken rustende vertrouwelijkheid te hebben doorbroken, levert dit naar het oordeel van de rechtbank niet op de ten laste gelegde opzettelijke schending van enig geheim ex. artikel 272 Wetboek van Strafrecht aangezien het begrip "vertrouwelijkheid" niet gelijkgesteld kan worden met het begrip "geheim". Mitsdien is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd. De verdachte moet derhalve worden vrijgesproken. 5. DE BESLISSING: De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door: mrs. T.H.P. de Roos, C.J.H.G. Bronzwaer en J.R. Krol bijgestaan door mr. J.J.M. Uitermark als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 mei 2001.